Voorjaarsnota 2025

Doel: Stabiele en rechtvaardige financiering van de gemeente

Paginanummer in website: 16

Doel: Stabiele en rechtvaardige financiering van de gemeente

 

Algemeen

Het gemeentefonds vanuit het Rijk is de grootste, jaarlijkse inkomstenbron van de gemeente. De ontwikkeling van het gemeentefonds bepaalt in belangrijke mate hoeveel financiële ruimte de gemeente heeft. Tot het gemeentefonds behoren de algemene uitkering, integratie-uitkeringen en decentralisatie-uitkeringen. Met het geld kunnen gemeenten zelfstandig beleid voeren. Gemeenten moeten wel de hun wettelijk opgedragen taken betalen met het geld dat zij uit het gemeentefonds ontvangen. Het gaat bijvoorbeeld om de jeugdzorg en het verstrekken van bijstandsuitkeringen.

Minimaal 3 keer per jaar informeert het Rijk de gemeenten over het gemeentefonds:
•    in mei/juni op basis van de Voorjaarsnota van het Rijk;
•    in september op basis van de Miljoenennota van het Rijk;
•    in december op basis van de Najaarsnota van het Rijk.

De effecten voor 2025 en volgende jaren van de september- en decembercirculaire 2024 en van de februariraming van het Centraal Planbureau op het gemeentefondsaccres 2025 zijn verwerkt in deze Voorjaarsnota/Eerste herziening 2025. 

De effecten van de Rijksvoorjaarsnota 2025 en van de meicirculaire 2025 worden verwerkt in de Begroting 2026/Tweede herziening 2025. Vanwege het moment van verschijnen is het niet mogelijk de effecten hiervan te verwerken in de Voorjaarsnota 2025/Eerste herziening 2025.

 

Herziening verdeling gemeentefonds

De onderlinge verdeling van het gemeentefonds tussen de gemeenten gebeurt op basis van verdeelmaatstaven. Deze maatstaven zijn kenmerken van gemeenten en hun inwoners, zoals het aantal inwoners, het aantal bijstandsgerechtigden, de oppervlakte en zo meer. Het Rijk stelt de maatstaven meerdere keren per jaar bij. Regelmatig vindt ook een herijking plaats om de verdeling tussen de gemeenten zo accuraat mogelijk te maken. 

De laatste herijking van het verdeelmodel is doorgevoerd op 1 januari 2023. Voor gemeenten met een beperkte financiële draagkracht en een lagere sociaaleconomische status, waaronder Rotterdam, geldt tot en met 2025 een aangepast ingroeipad om de effecten van deze herijking te verminderen. Het negatieve effect voor Rotterdam wordt door dit ingroeipad beperkt tot in totaal € 22,5 per inwoner voor de periode 2023 tot 2025. De verdeling van dit effect over de verschillende jaren is: € 5 per inwoner in 2023, € 7,5 per inwoner in 2024 en € 10 per inwoner in 2025. Het totale effect van het ingroeipad 2023-2025 voor Rotterdam is een daling van de gemeentefondsuitkering met structureel € 14,7 mln. Met deze daling wordt al structureel rekening gehouden sinds de Begroting 2023.

Naar aanleiding van deze herijking van het verdeelmodel heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) een onderzoeksagenda voorgesteld met een aantal vervolgonderzoeken. Deze agenda is vervolgens door de fondsbeheerders van het gemeentefonds - dat zijn de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de staatssecretaris van Financiën - overgenomen. De uitkomsten van deze onderzoeken kunnen ertoe leiden dat de verdeling van het gemeentefonds (in de toekomst) opnieuw wordt aangepast. Net zoals bij de herijking die in 2023 is ingegaan kan een aanpassing in de verdeling een voor- of nadeel inhouden voor individuele gemeenten.

Begin 2025 schreef de minister van Binnenlandse Zaken in een kamerbrief dat verschillende onderzoeken uit de onderzoeksagenda inmiddels zijn afgerond. Deze onderzoeken gaan over grootstedelijkheid, centrumfunctie sociaal domein (stapeling sociale problematieken) en de overige eigen middelen. In dezelfde brief laat zij ook weten dat er in 2026 geen volgende stap wordt gezet in het huidige ingroeipad, maar wel in 2027. Rotterdam heeft naar aanleiding van de vorige herijking (na verrekening van het ingroeipad 2023-2025) nog een structureel nadeel te verwerken van ca. € 22 mln. Het is op dit moment echter nog niet mogelijk om in te schatten wat de (financiële) gevolgen zijn vanaf 2027. Dit hangt onder andere af van de resultaten van onderzoeken die nu nog lopen en de manier waarop een ingroeipad vormgegeven zal worden. Met dit risico wordt wel al rekening gehouden als onderdeel van één van de risico’s in het weerstandsvermogen.

 

Nieuwe financieringssystematiek gemeentefonds

Vorig jaar is de nieuwe financieringssystematiek van het gemeentefonds ingevoerd. Deze invoering zou oorspronkelijk pas in 2027 zijn. De nieuwe systematiek vervangt de eerdere trap-op-trap-af-systematiek. In die trap-op-trap-af-systematiek hadden ontwikkelingen van de totale rijksuitgaven direct invloed op de hoogte van de algemene uitkering van het gemeentefonds. In de nieuwe systematiek is de omvang van het gemeentefonds gekoppeld aan de (verwachte) ontwikkeling van de Nederlandse economie. Het gemeentefonds wordt nu dan ook bijgesteld op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp):

1. De indexatie voor volumeontwikkelingen wordt gebaseerd op een 8-jaars historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). In dit volumedeel zit ook de stijging van lonen door volumegroei van de economie.
2. De bijstelling van het gemeentefonds voor inflatie vindt plaats op basis van het prijs bruto binnenlands product (pbbp) van het lopende jaar.

Daarnaast werken het Rijk en de VNG sinds 2024 ook aan nieuwe afspraken over (de financiering van) de Jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. Doel is om tot afspraken te komen die beter aansluiten bij de (financieel-)bestuurlijke verhoudingen en meer duidelijkheid en voorspelbaarheid bieden voor beide partijen. In afwachting van deze nieuwe afspraken hebben gemeenten geld ontvangen ter compensatie van de kostenontwikkeling en demografische ontwikkelingen (waaronder de vergrijzing) met betrekking tot de Wet maatschappelijke opvang (Wmo). In totaal gaat het vanaf 2026 om een jaarlijkse tranche van circa € 75 mln (landelijk) die oploopt tot in totaal € 375 mln in 2030. De bedragen die hiermee tot en met 2029 gemoeid zijn, worden verwerkt in deze Voorjaarsnota 2025/Eerste herziening 2025.

 

Ontwikkeling Rijksvoorjaarsnota 2025

Op 18 april heeft het Kabinet Schoof zijn Rijksvoorjaarsnota 2025 gepubliceerd. In deze Rijksvoorjaarsnota is een extra stap gezet om de balans tussen taken en middelen te herstellen. Het effect van de uitkomsten van de Rijksvoorjaarsnota 2025 op de gemeentefondsuitkering van individuele gemeenten wordt pas bekend in de meicirculaire 2025. Deze circulaire wordt verwerkt in de Begroting 2026/Tweede herziening 2025.

Het kabinet stelt in deze Rijksvoorjaarsnota cumulatief € 3 mld beschikbaar voor gemeenten. Dit extra geld is bedoeld om de terugval in het gemeentefonds vanaf 2026 deels te dempen (structureel € 424 mln) en voor jeugdzorg.

Wat betreft jeugdzorg biedt de Rijksvoorjaarsnota op de korte termijn enige financiële verlichting, maar er blijven aanzienlijke zorgen bestaan. Gemeenten krijgen er vanaf 2025 een structureel bedrag van € 414 mln bij voor jeugdzorg en in 2026 en 2027 worden de besparing uit de Hervormingsagenda Jeugd verzacht. Hierdoor wordt de pijn op korte termijn (deels) verlicht, maar vanaf 2028 zijn er juist extra bezuinigingen ingeboekt. Vanaf dat jaar verwacht het Rijk de volledige besparingen uit de Hervormingsagenda Jeugd te realiseren. Daarbovenop zijn nog aanvullende maatregelen ingeboekt. Deze uitkomsten brengen dus geen rust in het jeugdhulpvraagstuk. 

Tot slot bevat de Rijksvoorjaarsnota geen algemene voortgangsupdate van het voornemen om per 2026 de specifieke uitkeringen (Spuks) over te hevelen naar het gemeentefonds (met een budgetkorting van 10%), zoals in het Hoofdlijnenakkoord was aangekondigd. Hierdoor zijn ook de (financiële) effecten hiervan nog onduidelijk. Meer nieuws hierover wordt verwacht in (aanloop naar) de Miljoenennota 2026.

Bij het afsluiten van het coalitieakkoord Eén Stad in 2022, koos Rotterdam ervoor om de korting op het gemeentefonds (het ‘ravijn’) al in te passen. Deze Rijksvoorjaarsnota heeft in dat opzicht een positief effect en verzacht de opgave iets, hoewel dit op het domein jeugdzorg dus slechts tijdelijk zal zijn. Vanaf 2028 is de opgave juist groter.

Ondanks de stappen die zijn gezet in deze Rijksvoorjaarsnota, blijven er veel onderwerpen spelen op het gebied van gemeentefinanciën. Daardoor is het belangrijk om in gesprek te blijven met het Rijk. Denk hierbij onder andere aan het vinden van een structurele balans tussen taken en middelen en de discussie over de invloed op het gemeentefondsaccres van de (in recente jaren) systematische onderraming van loon- en prijsontwikkelingen door het CPB. En ook aan de berekeningswijze voor taakmutaties in de nieuwe gemeentefondssystematiek en het komen tot een duurzame afspraken met betrekking tot de Wmo en Jeugd. Het college blijft zich hier dan ook onverminderd voor inzetten en trekt hierin onder andere samen op met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en andere gemeenten (waaronder de G4).